Domein 8: Kennis van verwante vakken

Biologie is geen volledig zelfstandige discipline. Zij is met natuur- en scheikunde een van de natuurwetenschappen en in ruimere zin een van de bètavakken waartoe ook wiskunde gerekend wordt. Er zijn twee redenen waarom toekomstige docenten kennis van biologie en van aanpalende vakken en de daarbij behorende ‘vaardigheden’ moeten hebben. Ten eerste zijn veel biologische processen vaak beter te begrijpen vanuit enige kennis van de natuur- en scheikunde. Wiskundige kennis en met name vaardigheid zijn daarbij vaak vereisten. Ten tweede is ook in het voortgezet onderwijs steeds meer verbinding te zien tussen de natuurwetenschappen. Naast kennis zijn vaardigheid en veiligheid nodig en wordt de onderzoekmethode gedeeld met een aantal aanpalende vakken.

Subdomein 8.1: Rekenen, wiskunde en statistiek

Indicatoren

Indicator 8.1.1

De student kan rekenen op referentieniveau 3S. (p)

Indicator 8.1.2

De student kan rekenen met machten en wortels. (p)

Indicator 8.1.3

De student kan werken met vergelijkingen waarin haakjes gebruikt worden. (p)

Indicator 8.1.4

De student kan werken met breuken met letters. (p)

Indicator 8.1.5

De student kan werken met formules en grafieken. (p)

Indicator 8.1.6

De student kan kansen berekenen. (p)

Indicator 8.1.7

De student kan werken met eenvoudige logaritmische en exponentiële functies. (v)

Indicator 8.1.8

De student kan een eenvoudige statistische toets toepassen (chi-kwadraat, t-toets) en bepalen of geobserveerde waarnemingen statistisch verschillen van verwachte waarnemingen. (v)

Didactische aanwijzingen

  • De pH berekenen van een basische of zure oplossing.

  • Met bijvoorbeeld de chi-kwadraat toets bepalen of de uitkomsten van een kruisingsexperiment relevant en significant zijn.

  • In Hardy-Weinberg problemen herkennen wat het kwadraat is en daarvan de wortel bepalen.

Subdomein 8.2: Scheikunde

Indicatoren

Indicator 8.2.1

De student kan een oplossingsreeks bereiden waarin de concentratie van de opgeloste stof nauwkeurig bekend is. (p)

Indicator 8.2.2

De student kan de pH van een onbekende oplossing meten met een pH- meter, pH-stripjes of kleurindicatoren. (p)

Indicator 8.2.3

De student kan zuur-base reacties herkennen en uitvoeren met behulp van titraties.

Indicator 8.2.4

De student kan een buffer samenstellen. (p)

Indicator 8.2.5

De student kan op een veilige manier chemische experimenten uitvoeren. (p)

Indicator 8.2.6

De student kan aantoonreacties uitvoeren en interpreteren. (p)

Didactische aanwijzingen

  • Een oplossingsreeks klaarzetten voor een enzymenpracticum.

  • De pH bepalen van water uit een ven of meer.

  • Eiwit aantonen via de biureetreactie.

Subdomein 8.3: Natuurkunde

Indicatoren

Indicator 8.3.1

De student kan uitleggen dat geluidstrillingen weergegeven kunnen worden als een golfverschijnsel. (p)

Indicator 8.3.2

De student kan benoemen dat licht zowel een golf is als een vorm van elektromagnetisme en als zodanig energie bevat die bijvoorbeeld in de fotosynthese wordt omgezet in chemische energie. (p)

Indicator 8.3.3

De student kan de werking van het oog verklaren met gebruikmaking van natuurkundige begrippen als lenswerking, scherptediepte en diafragma. (p)

Indicator 8.3.4

De student kan uitleggen hoe een lichtmicroscoop en elektronenmicroscoop werken en verklaren welke rol golflengte speelt bij de resolutie van een microscoop. (p)

Indicator 8.3.5

De student kan gewrichten en spieren noemen als voorbeelden van systemen waarop de hefboomwerking van toepassing is. (p)

Indicator 8.3.6

De student kan uitleggen dat door verschillen in permeabiliteit voor ionen, een potentiaalverschil over een membraan tot stand kan komen. (p)

Didactische aanwijzingen

  • De frequentie meten van een bepaald geluid of, omgekeerd, een geluid van een bepaalde frequentie genereren en bepalen of dit geluid hoorbaar is voor een organisme.

  • De kniepeesreflex als onderwerp van praktisch onderzoek hanteren waarbij krachten en ook reactietijd gemeten kunnen worden.

  • Bepalen welke golflengten van licht bruikbaar zijn in de fotosynthese van diverse waterorganismen (bruin- en roodwieren, dinoflagellaten en kranswieren).

Subdomein 8.4: Aardrijkskunde (fysische geografie)

Indicatoren

Indicator 8.4.1

De student kan geografische kennis toepassen in situaties waar de biogeografie van een bepaald organisme het onderwerp is. (p)

Indicator 8.4.2

De student kan de ligging van biomen aangeven op de wereldkaart of een globe. (p)

Indicator 8.4.3

De student kan benoemen dat continenten niet altijd op dezelfde plaats hebben gelegen en dat het verschuiven van continenten een belangrijke motor voor de macro-evolutie is geweest. (p)

Didactische aanwijzingen

  • Tijdens een veldwerk bodemmonsters nemen en op basis van een analyse daarvan verklaren waarom de distributie van de vegetatie is zoals zij ter plekke aangetroffen wordt.

  • Op een stafkaart de verspreiding van een soort aangeven waarbij uitgegaan wordt van een inventarisatie ter plaatse, of op basis van een bodemkaart de distributie van de vegetatie voorspellen.

  • De waterdoorlaatbaarheid van een bodemtype bepalen.

Subdomein 8.5: Natuurwetenschappelijk (literatuur) onderzoek

Indicatoren

Indicator 8.5.1

De student kan de empirische onderzoekcyclus (de ‘natuurwetenschappelijke methode’) benoemen en een experiment volgens deze methode uitvoeren en daarover rapporteren. (p)

Indicator 8.5.2

De student kan beschrijvend onderzoek uitvoeren tijdens bijvoorbeeld een veldwerk of een gedragsbiologische observatie. (p)

Indicator 8.5.3

De student kan literatuuronderzoek uitvoeren over een zelfgekozen of door de opleiding gegeven onderwerp. Daarbij relevante en actuele, al dan niet wetenschappelijke bronnen identificeren en daarover rapporteren. Daarbij is een correcte verwerking en vermelding van bronnen volgens de APA-regels een belangrijk beoordelingscriterium. (p)

Indicator 8.5.4

De student kan in correct Nederlands rapporteren en behaalt daarbij minimaal een beheersing die voldoet aan referentieniveau 3F. (p)

Indicator 8.5.5

De student kan kritisch kijken naar artikelen over uitgevoerd onderzoek, kritische vragen stellen bij berichten, deze berichten kritisch evalueren en dit aan leerlingen leren. (p)

Didactische aanwijzingen

  • Het schrijven van een natuurwetenschappelijk literatuuronderzoek dat bijvoorbeeld geldt als ‘meesterstuk’ en/of als bewijs van hbo-niveau.

  • Het toepassen van de onderzoekcyclus tijdens practica.

  • Tijdens een veldwerk of dierentuinbezoek uitvoeren van beschrijvend onderzoek en daarover rapporteren.

  • Kijken naar afleveringen van kritische tv-programma’s als de Keuringsdienst van Waarde.